Het atheïsme van Kalshoven ten opzichte van de nieuwe economie
De bekering van economen tot de nieuwe economie lijkt in een 'nieuwe' fase te zijn beland. Na de bedrijfswereld en de beurs moest de president van de Nederlandsche Bank wel volgen. Frank Kalshovens bijdrage in de Volkskrant van afgelopen zaterdag was in die zin een nuttige bijdrage aan het debat over de nieuwe economie, in zoverre het de discussie rond het reële of virtuele gehalte van deze economie naar een wat hoger niveau tilde. Kalshoven ging kritisch in op Nout Wellinks 'persoonlijke' geloofsbelijdenis tijdens de verkiezing van de Nederlandse manager van het jaar 1999. Bij de uitreiking wilde Wellink naar eigen zeggen de uitverkozene geen 'kiss of death' maar een 'kiss of life' meegeven. Het is in elk geval geen 'kiss of fame' geworden voor de uitverkorene: noch uit Wellinks speech, noch uit Kalshovens artikel komt men uiteindelijk te weten wie nu de manager van het jaar is geworden. Op basis van gegevens omtrent nieuwe banen en nieuwe ondernemingen in het MKB en interviews met ondernemingen van de eigen agentschappen van de Nederlandsche Bank concludeert Wellink in voorzichtige bewoordingen dat "er wel wat bijzonders aan de hand is", doch slechts in de Amerikaanse economie. Bekering is dus een groot woord. Maar zoals Kalshoven terecht opmerkt, 'bekering' van de Nederlandse nationale bankpresident is opmerkelijk. Het zou mogelijk zelfs een tijdperk kunnen inluiden van een wat meer op Alan Greenspan lijkend Europees monetair beleid.
In zijn bijdrage uit Kalshoven drie punten van kritiek die hem tot de conclusie brengen dat "op basis van het beschikbare feitenmateriaal" er geen aanwijzing is dat ICT de arbeidsproductiviteit in Nederland verhoogt en, wijzend naar Wellink, dat "anectdotisch bewijs" gelukkig sinds ten minste vijftig jaar geen beslissende invloed meer gehad heeft op het economisch beleid.
In een land waarin werk, werk en nog eens werk de succesvolle, politieke ambitie is geweest, is het echter niet zo verwonderlijk dat uiteindelijk de groei in geaggregeerde arbeidsproductiviteit even vlak is als het polderlandschap zelf. Gelukkig de beleidsmaker die zich zo kan verlaten op "het beschikbare feitenmateriaal". Dit laatste bestaat zeker wat begrippen als arbeidsproductiviteit uit een reeks statistische conventies opgebouwd op basis van een aantal veronderstellingen, zeker wanneer zij betrekking hebben op het macro-niveau van een land of sector. Zoals een recente studie van Bart van Ark aantoont, is met de toename in het belang van de dienstensector in onze economie de betrouwbaarheid van 'reële' outputcijfers en dus ook productiviteit sterk afgenomen. Tegenwoordig is ongeveer 67% (!) van ons productiecijfer opgebouwd uit conventies, twintig jaar geleden bedroeg dit cijfer nog 44%. Het is deze ongerijmdheid tussen de sterk toegenomen individuele winstcijfers van bedrijven en de officiële cijfers over sectorale groeiontwikkeling in productiviteit, die scherp aangeven dat er wel degelijk iets aan de hand is.
Maar terug naar Kalshovens atheïsme. Vraag één: waarom blijkt uit het "beschikbare feitenmateriaal" dat de gemeten arbeidsproductiviteit in de Verenigde Staten wel groeit? Eerst en vooral stijgt ook daar de gemeten groei in arbeidsproductiviteit tot nu toe weinig en uiteindelijk pas na wat heelkundige ingrepen in het laatste jaar. De belangrijkste reden is ongetwijfeld dat de Verenigde Staten er sneller in geslaagd zijn gedereguleerde markten te realiseren in de telecomsector en heel wat andere diensten- en ICT gebruikende sectoren. Deze deregulering heeft geleid tot meer concurrentie en marktdynamiek. Ook is zij gepaard gegaan met een verdere uitbreiding van toe-eigeningsmogelijkheden wat nieuwe informatieproducten betreft - zoals software, content en andere vormen van gecodifieerde kennis. Tenslotte heeft venture kapitaal een veel vroegere, en efficiëntere rol gespeeld in het ondersteunen van ondernemersschap in de Verenigde Staten en vandaar een veel sneller proces van organisatievernieuwing tot stand gebracht. Deze nieuwe organisatievorm bestaat veelal uit platte, homogene en gesegregeerde organisaties bestuurd door één (afdelings)manager, zoals nu reeds te zien is bij McDonalds (slechts laaggeschoolden) en Microsoft (hooggeschoolden).
Vraag twee. Men praat tegenwoordig vooral over kostenbesparingen met betrekking tot ICT, die zou je dan toch moeten zien in de productiviteitsstatistieken, nietwaar? Er is ongetwijfeld een overdreven focus in het huidige debat op productiviteitscijfers. Dit mag worden beschouwd als een uiting van toekomstige verwachtingen, niet van realisatie. De eerste fase van ICT-gebruik heeft vooral in de dienstensector geleid tot computergebruik op practisch elke werkplek en een enorme uitbreiding in de soort en aard van producten en diensten, inclusief ondersteuning. In termen van officieel gemeten productiviteitsgroei is dan ook weinig, zo niet geen, stijging waarneembaar. Sterker, de kapitaalproductiviteit daalde in de meeste OESO-landen in dienstensectoren die veel gebruik maken van ICT. ICT werkt vanuit dit perspectief niet zozeer kostenbesparend, dan wel groei- en variëteitsbevorderend in de meeste sectoren. Pas in een meer recente periode zijn dankzij technische ontwikkelingen van onder meer Internet (betere beveiliging, encryptie, third thrusted parties, etc.) en de deregulering van de telecomsector, bedrijven overgegaan tot het operationaliseren van Internet als (open) distributiesysteem, waarbij de reductie van de distributiekosten centraal staat.
Vraag drie. Kwaliteitsverbeteringen zijn niet nieuw en correcties voor kwaliteit verbeteren niet het groeitempo in arbeidsproductiviteit, toch? Waarom zou ICT slechts leiden tot kwaliteitsverbeteringen? Uiteraard zijn kwaliteitsverbeteringen niet nieuw en altijd onderdeel geweest van economische ontwikkeling. Maar zoals onder meer door een Amerikaanse senaatscommissie (commissie Boskin) is beargumenteerd, heeft ICT wel degelijk een specifiek kwaliteitsaspect, waaraan de uitbreiding van de variëteit van goederen en diensten dient te worden toegevoegd. Het begrip van de 'versioning' van goederen en diensten in functie van de specifieke behoeften van individuele consumenten - populair in de nieuwe informatie economie - leidt uiteindelijk tot een practisch volledige individualisering van de variëteit van goederen en diensten: iedereen zijn eigen individueel toegesneden product. ICT is vanuit dit perspectief intrinsiek verbonden met toename in variëteit en differentiatie, niet langer van materiële, maar ook van immateriële goederen en diensten. Wanneer goederen en diensten zo verschillend zijn, is aggregatie uiteindelijk onmogelijk, en zo uiteindelijk ook het bepalen van prijs- en productiviteitsontwikkelingen (aan de hand van de huidige methodes).
Vanuit dit perspectief heeft Kalshovens "anecdotische bewijs" in toenemende mate een hoger realiteitsgehalte dan zijn "beschikbare feitenmateriaal" dat onderliggende trends verhult. Zoals sinds lange tijd op het pakje sigaretten zou ook bij de beschikbare macro-economische statistieken moeten worden toegevoegd: "gebruik van deze data kan de economie van uw land ernstige schade toebrengen". Dat Wellink dit nu ook onderkent, kan dan ook slechts worden toegejuicht.
Luc Soete en Bas ter Weel Maastricht, 25 februari 2000
Luc Soete is hoogleraar Internationale Economische Betrekking, directeur van het Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology (MERIT) en directeur van het International Institute on Infonomics (III), Universiteit Maastricht.