Van de "undereducated" A(rchitect)IO tot de "overeducated" A(ssistent)IO
Zo'n 20 jaar geleden publiceerde Richard Freeman een boek met de veelzeggende -- maar in het huidige VS debat wellicht wat sarcastisch klinkende -- titel "The Overeducated American". Freeman toonde o.m. aan dat vanuit individuele rendementsoverwegingen, er begin 70-er jaren in de VS overinvestering in onderwijs plaatsvond: de kosten van bijkomende investeringen in onderwijs hadden slechts een beperkt financieel rendement (hoger toekomstig salaris) voor de hoger opgeleide. Veel is in de afgelopen decennia over dit alles geschreven, mede door onze Jo [1]. Uit deze literatuur blijkt dat er naast het privaat financieel rendement ook een sociaal, maatschappelijk onderwijsrendement is waarmee vooral de overheid rekening moet houden, ook al lijkt het bijzonder moeilijk om dit sociaal rendement precies te berekenen. Maatschappelijk kunnen we dus wel degelijk met "undereducation" te doen hebben, zoals b.v. in het geval van architecten, terwijl privaat er eerder sprake kan zijn van "overeducation", zoals in het geval van AIO's. Ik zal hier niet verder uitweiden over Architecten In (of zonder) Opleiding, maar over zin en onzin van het huidige AIO-stelsel.
Het AIO-stelsel werd in 1986 ingevoerd als een vrij uniek systeem dat in de eerste plaats vertrok van de veronderstelling dat het maatschappelijk rendement van promoveren bijzonder hoog was. De bedoeling van het nieuwe stelsel was door een meer structurele aanpak, gericht met name op de wettelijke en financiële bescherming van de promovendi over een lange periode (4 jaar), het aantal promoties aan Nederlandse universiteiten drastisch te doen stijgen. In het AIO-stelsel krijgt de geselecteerde AIO dus weliswaar een bijzonder laag inkomen maar één met alle voordelen van tijdelijke aanstelling als ambtenaar (pensioenbijdragen, ATV-dagen, e.d. meer); er wordt gespecialiseerd onderwijs aangeboden; de onderzoekopdracht wordt nauwkeurig afgebakend en er vindt aan de hand van een begeleidingsplan geregeld overleg plaats tussen promovendus en promotor. Binnen de instelling wordt het volledige systeem dan nog eens begeleid door AIO-opleidingscommissie, personeelconsulent, AIO-blaadje, etc.: "enabling" maatregelen die er alle op gericht zijn de promovendus een zekere waarborg te bieden binnen de gestelde tijdslimiet zijn promotie af te ronden [2]. Of de suksesvolle AIO-er later een baan vindt, de geïnvesteerde tijd later terugverdient in de vorm van een hoger inkomen -- het private rendement -- was zeker in de opzet van het systeem grotendeels van ondergeschikt belang. De Nederlandse belastingbetaler financiert dit hele systeem omdat men het maatschappelijk belangrijk vindt dat er in de Nederlandse maatschappij meer gepromoveerden rondlopen, of ze nu later journalist of architect worden (een persoonlijke variatie op de al te saaie bus- of taxichauffeur variant). Met de sterke toename in werkloosheid, ook van hoger opgeleiden, zelfs van gepromoveerden, beginnen echter een aantal mensen zoals b.v. uit de nota van Dorry Spijkers blijkt zich wat indringender vragen te stellen over het maatschappelijk nut van een AIO-opleidingssysteem dat geen oog heeft voor de concrete arbeidsmarktperspectieven van de gepromoveerden. De door de hervormers (Dorry, CvD, CvB) voorgestelde oplossingen zoals omzetten van AIO-plaatsen in post-doc plaatsen, het invoeren van "statiegeld" regelingen -- goed voor het milieu? --, het verantwoordelijk maken van de promotor voor het vinden van een geschikte arbeidsplaats van zijn/haar promovendus zijn echter slechts lapmiddelen. Zij pogen slechts op korte termijn de meest in het oog schietende problemen en met name de wachtgeldkosten te vermijden. Mijn inziens kan echter slechts door het systeem terug aan te passen aan enkele van de essentiële wetmatigheden van individuele motivatie om in promotieonderzoek en onderwijs te investeren de interactie tussen arbeidsmarkt en opleiding opnieuw vorm gegeven worden. Dit uit zich wellicht het duidelijkst in enkele van de typische contradicties van het AIO- systeem. Eerst en vooral is er de fundamentele dualiteit in de rechtspositie van AIO's, die enerzijds universitair onderwijs volgen en anderzijds zelf universitair onderwijs geven. Dit uit zich dan ook in het salaris van de AIO, dat uitgaat van een salariëring op docent-niveau (lesgever) maar vervolgens procentueel in mindering wordt gebracht in verband met het volgen van onderwijs. De ambtenarenstatus van de AIO leidt ook tot de internationaal vrij merkwaardige situatie dat Nederlandse promovendi tijdens hun promotieonderzoek belasting betalen, pensioenrechten opbouwen en afhangende van de spaarvariant ATV-dagen kunnen opnemen. Ik moet eerlijk toegeven dat het bijzonder moeilijk is om buitenlandse promovendi uit te leggen dat op bepaalde dagen in het jaar Nederlandse promovendi even vrijaf moeten nemen, omdat ze niet langer dan de 38 uur per week mogen werken.
Ten tweede zal veelal spanning ontstaan tussen het goedgekeurde "AIO-voorstel" dat in het beste geval de toevallige en veelal tijdelijke interesse van een hoogleraar vertegenwoordigt, en de interesse en motivatie van de geslecteerde AIO-er. Nochtans weet iedereen dat slechts het sublieme geloof van de AIO in zijn promotieonderwerp hem/haar de bereidheid zal opleveren "te zweten en nog eens te zweten". Met andere woorden van het oude "levenswerk" promotieconcept is men totaal doorgeslagen in de richting van een projectsysteem: in feite doet de AIO-er er niet toe; mits een goed voorstel en begeleiding moet iedereen (die voldoet aan de doctoraaleisen) kunnen promoveren.
Ten derde zal duidelijk zijn uit het zoeken naar aanpassingen van het systeem dat de omvangrijke financieringskosten van het systeem -- waarvan de betrokken AIO-er zelf weinig merkt --, ook met de komst van onderzoekscholen op termijn niet houdbaar zijn (het streefcijfer van 40 AIO's houdt Fl. 2 mio per jaar in); dat de ambtenarenstatus wachtgeldverplichtingen met zich meebrengt; en dat de onderwijs- en begeleidingsverplichtingen omvangrijke maar dikwijls weinig transparante tijdkosten vergt. Het resultaat is dat het grootste deel van de formele "onderzoektijd" van het wetenschappelijk personeel van de FdEW rechtstreeks (via de zogenaamde B-plaatsen) of onrechtstreeks (onder de vorm van begeleiding, gemeenschappelijke publicaties, etc.) een AIO-vorm heeft aangenomen. Zoals onder meer betoogd in het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie is op deze manier het AIO-systeem een goedkope manier van onderzoekfinanciering binnen de Nederlandse universiteiten geworden.
Ik kan er dan ook alleen voor pleiten het AIO-stelsel zo snel mogelijk af te schaffen en met name de interne dualiteit van de AIO-positie op te heffen door assistenten-in- opleiding opnieuw volledig het statuut van onderzoekstudent toe te kennen. In principe -- en gelukkig zijn veel van de huidige AIO's dat ook --, zullen AIO's erg goede en snelle doctoraalstudenten geweest zijn, die hun eerste fase relatief snel afgerond hebben binnen de 4-5 jaar, maar met relatief weinig kansen om veel ervaring op te doen als toekomstig onderzoeker. Het is dan ook noodzakelijk om hen een gerichte vervolgstudie aan te bieden en hen te "scholen" op onderzoekgebied, zoals ook impliciet in het begrip onderzoek-"school". Vanuit die optiek kunnen ze terecht "student" worden genoemd. Dit houdt in dat naar analogie met bv. PhD- studenten in de Angelsaksische landen, maar ook doctoraatstudenten in de ons omringende landen, AIO's evidenterwijs geen aanstelling krijgen als ambtenaar. Het begrip onderzoekschool beantwoordt hier m.i. ook volledig aan: het "scholen" van doctoraatstudenten of PhD-fellows houdt immers in dat opnieuw de keuze van de student centraal komt te staan, niet het door een promotor ingediende promotie- onderzoekvoorstel. Binnen de onderzoekschool worden de beste/meest gemotiveerde studenten geselecteerd en toegelaten tot de status "doctoraatstudent". Zij kiezen een promotieonderzoekvoorstel dat past binnen het onderzoekgebied van de onderzoekschool en waartoe zij een promotor bereid vinden om hen te begeleiden. Binnen de onderzoekschool verrichten zij onderzoekactiviteiten die beperkt zijn tot hun promotie-onderzoek of hiermee zeer nadrukkelijk verband houden. Vanuit dit oogpunt is het ook logisch dat "collegegeld" dient betaald te worden voor de verzorgde scholing. Terloops zij vermeld dat deze omvorming van het doctoraat stelsel ook de dichotomie tussen post-doctorale opleidingen die zich zelf met collegegeld moeten financieren en AIO-opleidingen die "gratis" aangeboden worden aan betaalde ambtenaren opheft. In concreto zouden de geselecteerde doctoraatstudenten recht hebben op een beurs, waarvan een deel betrekking heeft op collegegeld. Men kan overwegen de hoogte van de beurs te laten variëren per discipline; voor sommige disciplines is het eveneens denkbaar dat het bedrijfsleven bereid is een aanvullende beurs ter beschikking te stellen [3]. Met het op touw zetten van het nieuwe onderzoekschoolvoorstel METEOR ter indiening bij de KNAW volgend jaar, heeft de Faculteit een unieke kans om een eigen, duurzaam en internationaal gericht nieuw doctoraatstelsel op te zetten, waarbij de promovendus opnieuw als eigenzinnige, hyper-gemotiveerde student centraal komt te staan. Een student die wellicht vanuit maatschappelijk standpunt "overeducated" zal zijn, maar individueel wellicht ook niet rationeel het rendement zit te berekenen op elk bijkomend jaar studie, maar zijn motivatie om te promoveren put uit de uitdaging een antwoord te vinden in een universitaire wetenschappelijke omgeving op een aantal onderzoekvragen over een onderwerp dat hij/zij tot het zijne/hare heeft gemaakt.
Luc Soete
1) Voor "De Limburger" lezer, hiermee doel ik niet op de ex-berenkuil, ex-circus beer, die onlangs nog geopereerd moest worden aan de tanden (DL, 12 maart 1994), zijn winterslaap begon (DL, 12 februari 1994), be‰indigde (DL, 12 januari 1994) en aggressief is tegenover zijn nieuwe collega's (12 december 1993), maar op onze minister van O&W.
2) U zal het al begrepen hebben: dit is duidelijk wat ontbreekt bij de architecten-opleiding.
3) Uit een reeds oud (anno 1991) voorstel van MERIT aan O&W: "Aangezien de promovendus - afgezien van zijn promotie-onderzoek - geen enkele verplichting heeft t.o.v. zijn faculteit, zou de promotie in principe in 3 jaar afgerond kunnen zijn. De effectief te besteden tijd blijft immers gelijk. Uitgaande van een bedrag van Fl. 1000,- per maand voor levensonderhoud, zou dat een kostenpost voor de subsidiërende instantie betekenen van Fl. 36.000,- per PhD-fellowship. Daarnaast zou de promovendus in staat moeten worden gesteld om te participeren in (internationale) conferenties en studiegroepen (b.v. Fl. 5.000,-). Daarnaast zou echter ook expliciet "collegegeld" voor de specifieke cursussen en voor (intensieve) begeleiding gevraagd worden (b.v. Fl. 10.000,-). Dit bedrag zou wat mij betreft in de verstrekte beurs moeten berekend worden alsmede een beperkte tegemoetkoming in overige kosten zoals kantoorbenodigdheden, software, computer-gebruik, etc. (b.v. Fl. 9.000,-). Met andere woorden een volledige PhD beurs of "fellowship" zou in haar totaliteit Fl. 60.000,- bedragen. In vergelijking met de huidige kosten van een AIO (ñ Fl. 200.000,-) zou de alternatieve promovendus dus slechts één vierde kosten of zou men viermaal zoveel promovendi kunnen opleiden. Voor een onderzoekschool met een jaarlijkse instroom van 10 PhD-studenten en op termijn dus 30 promovendi (vermits de PhD periode nu slechts over 3 jaar loopt) betekent dit een jaarlijkse kost van studiebeurzen van Fl. 600.000,- met inkomsten van Fl. 100.000,-; of een netto-kost van Fl. 500.000,- één vierde van de AIO-kost van een onderzoekschool met 40 AIO's (Fl. 2 mio)." (LS/CW 91-982)
|