Architectuur in Maastricht "Putting the Future in the Past"
De aanleiding tot deze korte beschouwingen is tweeërlei: het artikeltje in Reliëf vorige maand over de nieuwe buren van het Nevenhuis: de stedelijke academie voor bouwkunst en de bouwwerken in de pas met veel kosten omgeploeterde "Romeinse" tuin van het Nevenhuis die daarmee gepaard gaan.
Voor hen die het zich nog herinneren: het Nevenhuis, gelegen Tongersestraat 49 aan de andere kant van de parkeerpoort van het Jezuïetenklooster, tot 1916 een koetshuis had ooit eens een prachtige gesloten binnentuin met veel bomen, een vijver en veel rust. De universiteitsdrukkerij die gebruik maakte van de garage, gebruikte de lange, besteende weg waar vroeger koetsen geparkeerd stonden om er het zware drukpapier over te sjouwen. De tuin was echter een oaze van rust, die wij deelden met de werknemers van de drukkerij. Met de verbouwingen aan het Jezuïetenklooster moest onze tuin opengebroken worden en er zo nodig fietsenstallingen komen. Het brede, met rode tegeltjes belegde pad van de ingang van het hoofdgebouw van de FdEW naar de collegezaal en de trappen naar het Kruithuis, waar U zoals ik wellicht nog nooit iemand hebt zien lopen, zou immers dienen voor "de stroom van studenten die zich tussen de verschillende universiteit- en academiegebouwen zou begeven" (dixit Coenen, de architect) en kon dus niet (langer) gebruikt worden voor fietsenstalling. Van de gelegenheid werd ook gebruik gemaakt om van de tuin van het Nevenhuis een "Romeinse tuin" te maken: meer grind dan grond en alles in rechthoekige percelen met gras en één of ander soort sparreboompjes, op kniehoogte afgesneden. Op de vier percelen die het dichtst bij het gebouw gelegen waren werden rozen van één of ander, beroemde oude soort geplant, die regelmatig bekene worden op hun lengte, dikte, bloesems, kleur, aantal bladeren en dergelijke meer.
Zoals architecten leren op school en in hun gebouwen willen neerzetten of de natuur mee willen aanpassen moest hier ook gebeuren: alles allemaal netjes rechtlijnig, te bewonderen op het tekenplan of éénmaal uitgevoerd vanuit de lucht. Op onze klachten - nooit werd ons ooit iets gevraagd of medegedeeld, nu ook niet - werd indertijd met hooghartigheid gereageerd: we zouden blij moeten zijn met de mooie "Romeinse" tuin die we er nu bijkregen: mooie rijen bomen langs de drukkerijgevel, die vanuit de MERIT werkkamers te bewonderen zouden zijn. Bewonderen konden we inderdaad. Hoe veel, heel veel tijd werd gestoken in het bevestigen van latjes tegen de muur van de oude drukkerij, die zo veronderstel ik nu, wellicht de indruk hadden moeten wekken dat er inderdaad bomen stonden: eerst werden ze verkeerd in donkergrijs geschilderd, nadien werden ze allen één voor één opniew in het witgrijs geschilderd, nu wordt een gedeelte omwille van de bouwwerken weggehaald. Heel veel tijd - ik schat zo'n drie weken - werd ook gestoken in het herplaveien van de tuin, op de milimeter na werden de stenen geslepen om ze toch precies op de uitgestipelde rechte lijnen te krijgen, opnieuw moet nu een gedeelte weer de plaats ruimen voor de uitbreidingswerken. Ongeveer een jaar geleden was het werk uiteindelijk geklaard: een kale, strak geplande tuin met weinig groen en veel fietsen.
Nu bouwt men er zoals men vorige maand kon lezen - en nu kan zien - een forse uitbreiding door, en dit om er de stedelijke bouwacademie onder te brengen. Onze tuin wordt nu wellicht, een "showpiece" van Maastricht's stedebouwkundig vernuft.
Hoe goed het met dit vernuft en de architecten die het voor elkaar krijgen het Maastrichtse College van B&W voor hun gekste plannen gewonnen te krijgen, kan men elke dag met meer "horror" aanschouwen: het Ceramique terrein met het Bonnefanten gedrocht (ook wel eens "tampon" genoemd, maar ik zie het verband niet direct). Na het langzaam uit de grond verrijzen van het veel te grote stenengebouw - wat een kontrast met het provinciegebouw! -, verscheen toen het moderne ei-gedrocht, met als klap op de vuurpijl de "twee riante torentjes" (De Limburger), die als twee mastodonte groene pijlers naast het ei zijn verschenen. Het overgebleven stukje Wiebenga hallen, gebouwd om aan industriële eisen te voldoen, staat erbij als een waar kunstgebouw. Als men deze uitingen ziet van architecturale "creativiteit", houdt men zijn hart vast met wat op Ceramique nog uit de grond zal rijzen.
Het probleem van de moderne architectuur en hun ontwerpvoorstellen is dat zij op basis van technische beroepskennis keuzes van zichtsveranderingen kunnen opleggen waarmee vele volgende generaties moeten leven. De democratische manier waarop deze keuze vastgelegd wordt, b.v. door een college van B&W voldoet wat dit betreft niet: zij houdt immers geenszins rekening met de toekomstige generaties die met deze "creatieve" zichtsveranderingen moeten leven. Voorbeelden zijn er in Maastricht wat dat betreft genoeg en kunnen niet genoeg de huidige politici en modieuze architecten onder de neus gewreven worden: het doorbreken van de markt naar de Noorderbrug met de bouw van de twee gemeentekantoren, in de 60'er jaren door alle Maastrichtse politieke geledingen omarmd als het openen van Maastricht op de moderne wereld, de aanleg van de ... over het Bassin, de aanleg van de Kennedybrug en Wilheminasingel dwars door het Villapark, etc. "Putting the future in the past" zou je kunnen zeggen.
Architecten hebben echter een verantwoordelijkheid die in geen verhouding staat tot hun opleiding. In zoverre hun voorstellen in belangrijke mate mee het toekomstbeeld van stad, landschap en natuur bepalen, is een gezonde dosis conservatisme wel degelijk op zijn plaats: "putting the past into the future", zich in de eerste plaats laten leiden door wat bestaat. Hoe de rivier of het beekje zich door het landschap kronkelt en niet in een rechte lijn stroomt, hoe straten krom en niet recht, schuin en niet parallel, smal en niet breed, steeds anders en niet identiek, een stadsbeeld bepalen. Het stedebouwkundig geluk van Maastricht, en voor velen wellicht ook een onderdeel van de uitzonderlijke kwaliteit van het leven in Maastricht, is dat architecten die noch de kennis noch de creativitiet van de huidige moderne architecten hadden, er in het verleden het stadsbeeld van hebben bepaald. Kunt U zich inbeelden hoe Maastricht er uitgezien zou hebben, indien iemand als Coenen er het stadsbeeld van had bepaald?
Hoe komt het toch dat met zoveel nieuwe kennis over bouwkunst, over materialen, architectuur, met professor architecten, democratische controle en zeggenschap (behalve dan wat de universiteit betreft), de meesten onder ons zoveel meer bewondering kunnen opbrengen, en ons zoveel beter voelen bij de schooneigenlijke wanorde van de gebouwen en architectuur van de vorige eeuwen en het begin van deze eeuw, dan voor de gemiddelde creatieve uitingen van de huidige bouw-"kunst"? Architectuur lijkt wat dit betreft een beetje op een geval van "unlearning by doing" [1], een discipline waar men kan spreken van achteruitgang van kennis, van "al doende" af te leren hoe mooie gebouwen neer te zetten.
Een belangrijke verklarende factor hiervoor, is m.i. het feit dat bouwen vroeger een relatief kleinschalige of beter gezegd uiterst tijdrovende bezigheid was. Juist ondat het optrekken van nieuwe grote gebouwen zoveel tijd vergde ontwikkelde en veranderde het stadsbeeld zich uiterst langzaam, beetje per beetje. Natuurlijke uitingen van historische variëteit volgden zich als het ware op. Historische steden zonder al teveel oorlogsverwoestingen geven deze evolutionaire ontwikkeling en variëteit goed weer. Onder druk van de verwoestingen van de tweede wereldoorlog en met de technische vooruitgang van de na-oorlogse periode is echter de grootschaligheid van aanpak gekomen. Die bood de mogelijkheid in vrij korte tijd, minder dan één decennium, volledige nieuwe stadswijken uit de grond te stampen, laat staan in enkele jaren grote gebouwen neer te zetten, met als gevolg weinig zo niet geen historische variëteit. De dominante of uitgekozen architecturale "mode" du moment kon dan ook volledig overheersen. Latere nieuwe visies kunnen niets meer toevoegen, hun pogingen tot veranderingen slechts leiden tot volledige afbraak (denk aan de doorsteek naar de Noorderbrug).
Vanuit deze optiek is het vooral de gekozen grootschalige benadering in het Ceramique project die vragen oproept. Had men niet veel beter stukje per stukje het vrijgekomen terrein kunnen bebouwen met de rest als park of als historische bezienswaardigheden van 17de eeuwse wallen en 20ste eeuw gewapend beton (de Wiebenga-hallen) behouden. Toekomstige generaties van de 21ste eeuw hadden dan kunnen bepalen of ze de 17de eeuwse wallen belangrijk genoeg vonden om te behouden of deze zoals nu plaats zouden moeten maken voor parkeergarages; of ze er een park of 80.000m2 kantoorruimte wilden hebben. De waarde van de grond zou ongetwijfeld gezien de centrale ligging blijven stijgen, de kans dat men met veel goedkopere biologische processen de grond zou kunnen zuiveren sterk toegenomen, en de toekomstige behoeften wellicht van een heel andere aard dan deze anno 1988-89 toen de plannen getekend werden en de inschatting van benodigde woon- en ruimteoppervlak gemaakt. Nu zit de kans er dik in dat een groot deel van Maastricht - het Céramique terrein bestrijkt ongeveer een zesde van de binnenstad - een zicht anno 1988 meekrijgt, waarvan de Bonnefanten "tampon" het eerste zichtbare voorbeeld is.
U ziet het, genoeg onderwerpen van debat met de nieuwe buur. Wat jammer dat we die niet in de ooit gemeenschappelijke tuin kunnen hebben.
Luc Soete
[1] Jammer genoeg niet als typegeval bestudeerd in de bijdrage van Reinoud Joosten en mezelf over dit onderwerp in het Kerstnummer van ESB vorig jaar.