Hebzucht

Enkele maanden geleden op een bijeenkomst in Londen las een Amerikaanse collega een kort uittreksel voor uit de notulen van de ondervraging van één van de financiële kopstukken van een bekend, ondertussen bankroet verklaard bedrijf. Ik herinner me niet precies meer de naam van de betrokken bedrijfsleider, die is dan ook verzonnen, maar het gesprek verliep ongeveer als volgt. Ondervrager: “Meneer Paul Borg, klopt het dat U bij al uw vliegreizen steeds vergezeld bent van uw aktentas?” Meneer Borg: “Ja, dat klopt.” Ondervrager: “En is het waar dat U de gewoonte hebt om op kosten van het bedrijf, niet business class, maar eerste klas te vliegen?” Meneer Borg: “Ja, dat is inderdaad het geval.” Ondervrager: “Is het correct dat U de gewoonte had in uw eerste klas vliegreizen, ook de stoel naast U, op kosten van het bedrijf te boeken?”. Meneer Borg: “Ja, dat was veelal het geval.” Ondervrager: “En dat U die reservering op naam van uw aktentas liet uitschrijven?” Meneer Borg: “Ja, ik veronderstel van wel.” Ondervrager: “Is het waar dat U de vliegtuigmaatschappij waarmee U altijd vloog, de vraag hebt voorgelegd of U ook frequent flyer punten kon verzamelen op naam van uw aktentas?” Meneer Borg: “Ja, ik denk het wel.” Ondervrager: “En dat U van de vliegtuigmaatschappij het antwoord kreeg dat frequent flyer punten niet werden toegekend aan objecten?” Meneer Borg: “Ja, zoiets”. Ondervrager: “Is het waar dat U sindsdien de vliegtuigreservering voor uw aktentas laat doen op naam van A. Borg?” Meneer Borg: “Eh ja.”…

Hebzucht is ongetwijfeld van alle tijden maar het blijft toch een opmerkelijke paradox dat in onze rijke landen juist mensen die twintig, dertig keer meer verdienen dan Jan Modaal er steeds weer als de kippen bij zijn om hun financiële positie nóg te verbeteren. In tegenstelling tot wat economen dikwijls veronderstelden, lijkt er geen limiet te zijn aan financiële hebzucht.

Het antwoord van de bedrijfsleiders van de grote multinationale, beursgenoteerde bedrijven ter verdediging van hun exorbitante lonen, optie- en bonusregelingen, dat dit marktconform zou zijn, is natuurlijk klinkklare onzin. Salarissen aan de top van het bedrijfsleven zijn juist geen reflectie van marktprijzen maar het rechtstreekse resultaat van een intern, hiërarchisch beloningssysteem. Daar zit juist helemaal geen marktconformiteit in. Stel dat morgen in de krant een advertentie geplaatst wordt voor grote baas van Philips of Ahold aan een salaris van zeg de helft van het huidige basissalaris. Ongetwijfeld zullen er tal van valabele kandidaten op solliciteren. Zelfs managers in het bedrijf die in de hiërarchie op nummer twee of drie zitten, zullen interesse hebben en bereid zijn, zelfs voor mogelijk een lager loon, op de plek van hoogste baas te mogen zitten. Waarom verdient een Premier, een Minister van Financiën, of een voorzitter van de NMA, allemaal functies met een veel grotere economische invloed, “slechts” een vijfde, soms nog minder van wat de bedrijfsleider van een beursgenoteerd bedrijf ontvangt? Omdat leidinggevende posities juist niets van doen hebben met de omvang van beloning. De macht, erkenning en invloed compenseert juist heel wat inkomen. Een Alan Greenspan, de voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, hoeft zich geen zorgen te maken dat zijn, ten opzichte van gelijk welke ander financiële middle manager op Wall Street, schamele wedde van ruwweg 150.000 euro, hem minder economische invloed of aanzien zou verschaffen. Een woordje of kuchje te veel of te weinig, vertaalt zich enkele minuten later in miljoenen winst of verlies op de beurs.

Ook de vergelijking die bedrijfsleiders en beroepsmanagers graag maken met sport-, muziek of andere idolen om hun buitensporige vergoedingen te verklaren gaat niet op. In het geval van deze door het brede publiek geselecteerde idolen gaat het immers om ex post beloningen die een expliciete erkenning inhouden van een al dan niet uniek talent. De “star” inkomens die daar in die enkele keren het gevolg van zijn, zijn typisch voor onze huidige informatie maatschappij waarin talent sneller en wereldwijder ontdekt en weer vergeten wordt. En uiteraard gaat ook het moderne ondernemingskapitalisme gepaard gaan met deze vorm van “star” ondernemers die hun innovatieve durf in die enkele keren beloond zien met een exorbitant “star” inkomen. Het succesvol opbouwen van hun bedrijf tegen wil en dank zal hen echter vele jaren van zweten, risico’s nemen en vooral hard werken gevergd hebben. De meesten van hen werden niet gedreven door hebzucht of toekomstige exorbitante beloningen maar door geloof, koppigheid, status, en de liefde voor het bedrijf of het vak. Dit waren ook de motieven van de grote ondernemers van de vorige eeuw die vanuit het niets de huidige grote multinationale conglomeraten opgebouwd hebben: de Rockefellers, de Gates, de Dells; en bij ons de Gerard en Anthon Philips of de Albert Heijn eind 19de eeuw. Maar met alle respect, er zijn duizenden managers met het talent van een Kleisterlee of een Moberg. Het toekennen van “star” inkomens aan deze beroepsmanagers heeft niets van doen met talent.

Het is dan ook eerder het gebrek aan invloed, de onzekerheid over de vraag of men wel enig talent heeft, die tot de soort van exorbitante looneisen van de huidige generatie beroepsmanagers leidt. Bij gebrek aan beter, is het immers slechts zó dat men enig respect kan afdwingen van collega’s. Een Britse collega omschreef het ooit zo: “mensen die onzeker zijn over hun eigen kunnen, hebben behoefte aan een uitpuilend loonzakje als geruststelling dat ze echt zo belangrijk zijn als ze zelf denken”. Laten we ons dus gelukkig prijzen dat wij geen behoefte hebben aan exorbitante beloningen.

Luc Soete