Over zwarte olie en groene stroomHet afgelopen jaar is de olieprijs dramatisch gestegen. Daar waar begin 1999 voor een vat (159 ltr) ruwe Noordzeeolie (Brent) zo'n 10 dollar neergeteld moest worden, is dat nu meer dan 30 dollar. In tegenstelling tot de jaren 70 zijn de inflatoire effecten van deze prijsexplosie tot op heden beperkt gebleven. Zeker, meer dan de helft van de toename in inflatie, zo'n 0,5% is te wijten aan de stijging in olieprijzen, maar van een omvangrijke olie inflatie-schok doorheen de hele economie is geen sprake. De inflatie blijft zowel in Europa als in de Verenigde Staten schommelen juist boven de streefcijfers van de Europese Centrale Bank en de Amerikaanse Fed. Vele politici maken zich niettemin grote zorgen over een te hoge olieprijs en roepen om omvangrijke lastenverlichting voor de automobilist. Wat bezielt die politici? De stijging in olieprijzen met zijn beperkte inflatoire invloed is het beste wat onze economieën kan overkomen. Wat Pronk en Netelenbos met regelgeving en rekeningrijden niet konden afdwingen, kan nu eindelijk gebeuren: bewustwording in de portemonnee van de eindigheid van fossiele energiebronnen. En ook binnen de economie leidt zo'n prijsaanpassing tot structurele aanpassingen die lang overtijd zijn. Heel wat sectoren, van landbouw tot weg- en luchtvervoer, teren als het ware op de lage energiekostprijs. Of het nu potjes yoghurt zijn die door heel Europa worden rondgereden of goedkope vliegreizen naar verre vakantieoorden, de onderliggende energiekosten van transport zijn het laatste decennium artificieel laag gebleven. Die lage prijs was ook één van de voornaamste redenen voor de gebrekkige toepassing van reeds bestaande duurzame energiebronnen. Denk daarbij aan windturbines en zonnepanelen. Veel van deze energiebronnen kunnen, zolang de olieprijs zo laag blijft, niet echt rendabel worden. Ondanks subsidies kost groene stroom, stroom opgewekt op basis van duurzame energiebronnen, U en mij nog altijd zo'n stuiver meer per kw/uur. Het alternatief, hoge ecoheffingen op het gebruik van fossiele brandstoffen vindt bij het publiek geen steun en zet het internationale bedrijfsleven op concurrentie-achterstand. Er is dan ook niets beter dan een marktgedreven, wereldwijde prijsopdrijving van ruwe olie die burgers, bedrijven en sectoren die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, bewust maakt van de eindigheid van deze energiebronnen en de noodzaak tot groene aanpassing. En ook voor de vele politici die zich nu geroepen voelen als lobbyisten voor deze sectoren op te treden, zou het goed zijn zich aan te passen, door zich bijvoorbeeld in te zetten voor de groene energiesector. Een suggestie! Op dit ogenblik bedraagt het gebruik in Nederland van groene stroom amper 1,2% van de totale stroomconsumptie. Het streefcijfer van 10% dat het Kabinet als doelstelling gesteld had voor 2020 zal aan het huidige ritme nooit worden gehaald. Niet zozeer omdat er geen vraag naar groene stroom is, maar omdat er te weinig aanbod van groene stroom is. Enkele voorbeelden. Begin jaren 1990 liep Nederland voorop in de kennis, productie en gebruik van windturbines. Sindsdien zijn de meeste van de fabrikanten van windturbines, bij gebrek aan een snel groeiende Nederlandse afzetmarkt, verkocht aan Deense en Duitse bedrijven. In Duitsland geldt sinds 1 januari wetgeving die het gebruik van zonnepanelen sterk subsidieert. Sindsdien zijn alle zonnepanelen uitverkocht. Geen wonder dat Shell fors investeert in de productie van zonnepanelen in Duitsland, maar niet in Nederland. Er is met andere woorden in Nederland geen gebrek aan kennis over duurzame energie. Integendeel, het grootste deel van de forse sommen die de afgelopen decennia uitgegeven werden voor onderzoek naar schone technologie hebben wel degelijk geleid tot interessante demonstratie-projecten die echter vooral andere landen ten goede zijn gekomen. Nederland lijdt wat dit betreft niet aan de wet van de remmende voorsprong maar aan de wet van de remmende experimenten: hoe sneller men begint met experimenten, hoe trager de concrete uitvoering. Nergens wreekt zich het Nederlandse consensusmodel zo sterk als op het gebied van groene keuzes. In tegenstelling tot b.v. Spanje waar de directeur van een energiebedrijf zonder al te veel problemen snel kan overgaan tot het bouwen van een omvangrijk windpark, is in Nederland het grootste struikelblok voor de invoering van deze duurzame energie, de weigering van de meeste gemeenten vergunningen toe te kennen voor de plaatsing van windmolens. Nochtans is de plaatsing van enkele windturbines op een stukje landbouwgrond een rendabele investering. Maar voor de meeste gemeenten betekent zo'n windpark aantasting van het landschappelijk uitzicht en levert het geen concrete financiële voordelen op. Gemeenten willen wel de lusten maar niet de lasten. De gemeente Maastricht werd vorige week uitvoerig in de krant gefeliciteerd omdat ze 500 miljoen rijker geworden is door de verkoop van haar Nutsbedrijf aan energiebedrijf Essent. De krant vroeg de lezers ideeën om dit half miljard te besteden. U hebt ongetwijfeld ideeën zat. Maar indien ik mij beperk tot energie, waarom investeert men de electriciteitsmiljoenen niet in vergunningen voor duurzame energie? Ik ken zelfs een perfecte plek: d'n Observant. Landschappelijke waarde nul: de huidige eigenaar, de ENCI, heeft immers toestemming de berg af te graven, er een diepe kuil van te maken, en nog meer grondwater weg te pompen. Koop dus die berg van de ENCI en beplant ze met windmolens. A 2,5 miljoen stuk. Over 15 jaar, wanneer de windmolens afgeschreven zijn en elk zo'n 6 miljoen gulden hebben opgebracht, zal het aanbod aan groene stroom niet alleen sterk gestegen zijn, maar zal, in tegenstelling tot de plannen nu, d'n Observant er nog altijd zijn. Over behoud van landschappelijk uitzicht gesproken. Luc Soete
|