Achterstallig onderhoudWat mij telkens weer opvalt, vooral als je even in het buitenland hebt vertoefd, is hoe ongelooflijk netjes het hier in Nederland wel is. Met netjes bedoel ik niet de aan- of afwezigheid van graffiti of de orde op mijn kamer, maar de extreme, verzorgde netheid en kwaliteit van wegen, fiets- en voetpaden. In Nederland kun je zonder meer sporten op de openbare weg; de meeste wegen zien en liggen er bij als de beste tartan athletiekpiste. Waar je ook ter wereld komt, nergens vind je er wegen die zo tot op de vierkante millimeter zijn afgewerkt als in Nederland. Nationale, provinciale en lokale overheden lijken met een onderhoudsschema van openbare infrastructuur in hun begrotingsmaag te zitten dat meer weg heeft van de facelift van winkels in de grootstad dan van een reële slijtage van deze fysieke infrastructuur. Zo worden nu in de Maastrichtse binnenstad alle straten vernieuwd omdat Maastricht een nieuwe facelift nodig heeft. Men is de vierkante tegels beu en men heeft nu een algemene voorkeur voor kinderkopjes, dat houdt tenminste de skeelers uit de binnenstad. Uiteraard past het strakke onderhoudsschema van openbare voorzieningen in de algemene cultuur van netheid en het vermijden van achterstallig onderhoud. Bij onze zuiderburen geldt die regel niet, daar wordt eerst bezuinigd op onderhoud dat wordt uitgesteld, soms sine die. De bruggen moeten zo ongeveer op instorten staan vooraleer ze vervangen worden. Het past in de wat meer Latijnse cultuur dat men investeert in mooie, nieuwe, heel zichtbare projecten, maar éénmaal gebouwd en bewonderd en het nieuwtje ervan af, moet het onderhoud zichzelf maar bedruipen. En wanneer, met dank aan het Verdrag van Maastricht, de overheidsbegroting onder druk komt te staan, is het eerste waarop men bezuinigt het onderhoud van wegen. Daar kan altijd nog wel een jaartje mee gewacht worden. Het is die extreme, Nederlandse zorgvuldigheid in onderhoud van fysieke infrastructuur die zo frustrerend overkomt wanneer het gezichtsveld verbreed wordt en ook andere publieke voorzieningen toegevoegd worden: onderwijs en gezondheid. De indruk die hier, zeker het laatste decennium, is ontstaan is juist de omgekeerde: één van overdreven zuinigheid, van het interen op onderhoud, van overrationalisering. Ik zeg wel uitdrukkelijk indruk, want ook in deze sectoren zijn de absolute uitgaven over de jaren sterk gestegen. Als men echter rekening houdt met de hoge bijdrage van personeelskosten in het totale uitgavenpatroon en de natuurlijke kostenstijging verbonden aan vergrijzing, dan kan wel degelijk gesproken worden van achterstallig onderhoud. In tegenstelling tot de fysieke infrastructuur, is het in deze sectoren echter uitermate moeilijk later de noodzakelijke reparatie-investeringen te verrichten. Eenmaal in gebreke met de noodzakelijke onderhoudsinvesteringen, zullen zich op lange termijn dusdanige tekorten voordoen , zoals bijvoorbeeld nu het geval is in de gezondheidszorg met groeiende tekorten aan huisartsen en verpleegsters, waarvoor het bijzonder moeilijk wordt de dingen nog recht te zetten. Vanuit dit perspectief is het trouwens opmerkelijk dat juist bij onze zuiderburen zich deze tekorten, althans tot op heden veel minder voordeden. De weg is dan misschien wel slecht onderhouden, maar in het ziekenhuis word je wel onmiddellijk geholpen. Bezuinigingen in sectoren zoals de gezondheidszorg en het onderwijs, zeg maar de kwaliteitssectoren van onze economie, hebben grote effecten op lange termijn. Die effecten kunnen dan niet langer met enkele snelle, financiële ingrepen rechtgezet en gecorrigeerd worden: de brug kan niet snel vervangen worden of de weg opnieuw geasfalteerd. Neen, de brug of de weg kan niet langer gebruikt worden. Achterstallig onderhoud in immateriële sectoren vreet als betonrot aan de omvang en kwaliteit van deze voorzieningen. Met andere woorden, het is juist in deze sectoren van maatschappelijke kwaliteitsinfrastructuur dat een strak onderhoudsschema essentieel lijkt. Het is de fout van de beleidsverantwoordelijken op deze gebieden dat ze de Minister van Financiën, in plaats van kritiek te leveren op zijn simplistische boekhoudkundige norm, niet overtuigd hebben van deze argumentatie. Uiteraard wordt deze visie doorkruist door mogelijke verschuivingen in de rol van overheid en private partijen in het investeren in deze sectoren. Maar deze discussie zou in zekere zin onafhankelijk gevoerd moeten worden van de essentiële noodzaak tot het toepassen van een strak onderhoudsschema in deze sectoren. Nederland gaat er dikwijls prat op dat het zoveel minder van zijn nationaal inkomen investeert in gezondheidsuitgaven dan in de Verenigde Staten. Het is maar hoe je het ziet. Slechts weinig politici gaan er vandaag de dag prat op dat men zoveel minder investeert in voortgezet onderwijs. Straks hebben we zoals elders in Europa een Euro, de best onderhouden wegen en bruggen ter wereld, heeft de Maastrichtse binnenstad alweer een facelift, en hebben we met zijn allen tezelfdertijd minder kwalitatieve voorzieningen in gezondheidszorg en onderwijs. Voor een vergrijzende bevolking niet direct het meest aantrekkelijke plaatje, zou je dan denken. Luc Soete
|