Eurosclerose
Sinds zijn feestelijke invoering vier maanden geleden heeft de Euro grofweg 10% van zijn waarde verloren. Kreeg je voor een Euro op 4 januari één dollar en 17 cent, vorige week was dat één dollar en 6 cent. Aan dit ritme is de Euro nog voor de vakantie één dollar waard en hebben we in Europa effectief een Eurodollar. Kunnen we onmiddellijk een grote Europese bezuinigingsoperatie doorvoeren: Duisenberg op pensioen, de Europese Centrale Bank opheffen en directeur Wellink en zijn collega's van andere nationale banken in Euroland kunnen elke maand in Washington vergaderen bij Alan Greenspan, samen met de andere voorzitters van de verschillende Amerikaanse Federal Reserve banken. De uitgespaarde middelen vloeien rechtstreeks terug naar de verschillende Ministeries van Financiën die het als onverwachte financiële meevaller onder eigen verantwoordelijkheid mogen besteden: begrotingstekort, Zalmsnip of eerder Eurosnip, boogie woogie cultuur, kruisraketten, Kosovohulp; kortom bestedingen zat.
Ik herinner me nog hoe men zich vlak na de lancering van de Euro, zelfs binnen de Commissie zorgen maakte over een te sterke Euro, en hoe later Oscar Lafontaine de zwarte piet toegespeeld kreeg als Euro onrustzaaier. Intussen is de Commissie de laan uitgestuurd, Oscar weg, maar blijft de Euro zwak. Niet dat een zwakke Euro zo zorgwekkend is vanuit economisch perspectief. Gezien de huidige lage wereldprijzen voor grondstoffen en lage inflatie, betekent een zwakke Euro een steun in de rug voor het concurrentievermogen van Europese bedrijven die naar landen buiten de Eurozone uitvoeren. Maar het blijft uitermate paradoxaal: het met zeer stringente criteria ingezette monetaire en budgetaire convergentieproces naar een harde Euro leidt uiteindelijk tot een munt die in de kortste keren aan internationale koopkracht verliest, en waarvan de verwachte impuls op economische groei steeds langer op zich laat wachten. In zekere zin lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Op 1 januari 1992 werd de Europese interne markt formeel ingevoerd. Ook hier waren de groei- en werkgelegenheidsverwachtingen hooggespannen. In concreto echter werd 1992, omwille van het Duitse éénwordingsproces en het door de Duitse Bundesbank gevoerde monetaire beleid, een recessiejaar in de meeste EU-landen.
Wat de huidige ontwikkeling rond de euro echter scherp naar voren brengt, is dat de oude argumenten uit de jaren 80 over Europa's "eurosclerose", met de komst van de éénheidsmarkt en de monetaire unie uiteindelijk weinig van hun relevantie hebben verloren. Integendeel, uiteindelijk lijken de jaren 90 het decennium te worden waarin voor het eerst het na-oorlogse proces van convergentie in groei en welvaart tussen de Verenigde Staten en Europa omgedraaid wordt in een proces van divergentie in groei en welvaart: effectief heeft de Amerikaanse economie een vlucht naar voor genomen. En terwijl de Amerikaanse economie gekenmerkt wordt door een historisch ongeëvenaarde periode van langdurige productie- en werkgelegenheidsgroei, lage inflatie en een steeds lagere werkloosheidgraad, lijkt de EU er tot op heden niet in geslaagd te zijn de structurele hervormingen van de interne markt en de muntunie om te zetten in hogere productie- en werkgelegenheidsgroei, eerder omgekeerd. Zoals Kees Koedijk hier reeds argumenteerde, heeft juist de unilaterale focus op het halen van de Maastricht-criteria de aandacht in zekere zin afgeleid van de sclerose-problemen van de Europese economie: nog steeds grote verschillen in regelgeving rond productmarkten en dienstvoorzieningen; gesegmenteerde arbeidsmarkten en mobiliteitsbelemmerende pensioen- en sociale zekerheidssystemen; een gebrek aan positieve Europese regelgeving -- denk b.v. aan de invoering van één Europese ondernemingsvorm --; dominantie van een op nationale politiek geïnspireerde koehandel rond Europese subsidies voor structuurfondsen, infrastructuur, etc. -- in Eurotaal het principe van "juste retour"; en recentelijk, de neiging van nationale overheden om in toenemende mate te willen vasthouden aan nationale bevoegdheden, etc. De Europese hervormingen lijken wat dit betreft, op een processie van Echternach in een digitale wereld: traag en dorps.
De vraag die zich dan ook stelt, is in hoeverre er geen behoefte is aan een nieuw Europees integratieproces. Een proces dat niet langer "top down" gebaseerd is op het concept van een unie van staten, dat steeds verder lijkt te verzanden in politieke conflicten rond bevoegdheden tussen lidstaten en Brussel, maar een "bottom up" proces in een nieuw integratieproces waarbij de regio's met Brussel het voortouw nemen in het streven naar betere, grensoverschrijdende benutting van economische groei en ontwikkelingsmogelijkheden, uiteraard met erkenning en respect voor regionale variëteit en diversiteit. Het is de geografisch gebonden, regionale eigenheid wat Europa zo verschillend maakt van de Verenigde Staten. Die eigenheid houdt ongetwijfeld beperkingen in, maar biedt ook tal van interessante groeimogelijkheden. Grensregio's -- afgezien van de drie Randstadregio's, Friesland en Flevoland zijn alle andere Nederlandse provincies grensregio's -- spelen hierin een vooraanstaande rol. Zij hebben het meest te winnen bij verdere economische integratie; zij hebben ook het meest te verliezen bij de huidige eurosclerose. In Europa is de Randstad en Den Haag echt perifeer, ook al zijn de Haagse politici zich daar nog steeds niet van bewust.
Luc Soete