Zo'n 10 jaar geleden viel mij de eer te beurt aan de toen nog Rijksuniversiteit Limburg de "dies natalis" rede te houden. Ik had het toen over de mogelijkheden tot samenwerking en uiteindelijk integratie van de RL en het Limburgs Universitair Centrum in Diepenbeek in één grensoverschrijdende Europese Limburgse universiteit. Toenmalig Minister Deetman was juist ingeschreven als 6000ste student aan de RL, een voor politiek Limburg magisch getal dat de uitdrukking zou zijn van volwassenheid, een échte universiteit in Limburg. Veel is intussen gebeurd zowel binnen als buiten de contouren van de universiteit. Nieuwe faculteiten verrezen, de RL werd omgedoopt tot Universiteit Maastricht, de studententoeloop naar Maastricht overschreed systematisch het landelijke gemiddelde en de tienduizendste student kon vorig jaar verwelkomd worden. Van Limburgse integratie met het LUC kwam echter niets terecht. De Economische Hogeschool Limburg werd een faculteit "Toegepaste Economische Wetenschappen" bij het LUC, in Maastricht werd een opleiding Bedrijfskunde gestart; een gemeenschappelijke opleiding kennistechnologie werd gestart, met pas vorig jaar succes, nadat de beginjaren op gescheiden leest werden aangeboden. In Diepenbeek zit men nog altijd te vechten om de bovenbouw van de aangeboden bèta studies en de 3000ste student.
De stad Maastricht van haar kant kende haar wereldberoemde verdrag, nieuwe bedrijven, instituten, organisaties allerhande werden aangetrokken of ontsproten uit de activiteiten van universiteit en Academisch Ziekenhuis. De stad werd ook meer en meer, vooral voor koopkrachtige ouderen, een aantrekkelijk woongebied, met een historisch kleine, enigszins geborgen binnenstad. De aantrekkingskracht van Maastricht bleef met andere woorden niet beperkt tot studenten. En zo kwamen ook de eerste spanningen: de ruimtebehoefte van de universiteit die indertijd gemakkelijk kon ingevuld worden dankzij de vele leeglopende kloosters in de binnenstad en de ruimte op Randwyck, komt nu in toenemende mate op gespannen voet te staan met alternatieve gebruiksmogelijkheden b.v. voor woon- en kantoorgebruik; anderzijds lijkt de studententoeloop soms gewoon fysiek niet in te passen in bestaande locaties, zodat enkele van de meest populaire studies, zoals Bedrijfskunde, numerus fixi hebben ingesteld. Kortom daar waar de oprichting en de groei van de universiteit Maastricht geen windeieren heeft gelegd, komt verdere groei tegenwoordig meer in conflict met de andere groeikansen en -ontwikkelingen van de stad. Tenslotte zijn we nu bijna aan tweemaal de magische grens van 6000. De universiteit, althans zo vertelde de rector magnificus het de lezer vorige week, speelt hierop in: niet méér maar minder studenten door betere selectie, hogere kwaliteitseisen, etc. Prima natuurlijk, wie is er nu niet voor kwaliteit, strengere selectie en uiteindelijk lagere onderwijskosten. Enkele maanden geleden echter liet de voorzitter van het CvB bij de opening van het academisch jaar een heel ander geluid horen: de universiteit als centrale spilfiguur in een lerende regio. En ook in Diepenbeek mocht Dittrich zijn verhaal in een aangepaste euregionale versie nog eens overdoen bij de opening van het academisch jaar van het LUC enkele weken later.
Ik ben het met Dittrich eens. Naast internationale en wetenschappelijke uitstraling is regionale verankering van een universiteit een steeds belangrijkere, in de toekomst zelfs essentiële voorwaarde. Juist in de opkomende informatiemaatschappij waarin geografische afstand aan belang inboet, stijgt het belang van banden met de geografische regio. Het bijeenbrengen van universitaire medewerkers en studenten verhoogt immers niet alleen de brainpower van een regio, het leidt ook tot allerlei spillovers naar de regio of het nu onder de vorm is van nieuwe economische bedrijvigheid of het ondersteunen met advies, het aanleveren van afgestudeerden aan bestaande bedrijven en organisaties in de regio betreft. Daarnaast verhoogt de aanwezigheid van een universiteit ook het sociale en culturele niveau van een regio.
De verandering in de naam van de universiteit van Rijksuniversiteit Limburg naar Universiteit Maastricht die werd doorgevoerd, betekende in zekere zin ook effectief een erkenning van de beperkte rol van de universiteit voor de bredere regio Zuid-Limburg. Terecht zou men kunnen stellen. Noch Sittard, noch Heerlen hebben uiteindelijk veel voordeel gehad aan de vestiging en uitbouw van de universiteit in Maastricht. Anderzijds heeft de universiteit ook bijzonder weinig banden met het lokale bedrijfsleven, of het nu de Limburgse groten: DSM, Océ, SAPI, Libertel, ABP, CBS, zijn, of de kleintjes. Enkel de speciale, inhoudelijke band tussen faculteiten geneeskunde en gezondheidswetenschappen met het AZM die ook aan de oorsprong van de universiteit lag heeft zich verder ontwikkeld in een duurzame en toenemende verankering. Zo sterk zelfs dat, zoals ook in andere universiteitssteden, de faculteit geneeskunde zich in toenemende mate aangetrokken voelt tot integratie met het AZM eerder dan met de rest van de UM.
Ongetwijfeld is één van de redenen van de beperkte integratie van de UM met het lokale bedrijfsleven dat ze, afgezien van geneeskunde, geen echt technische opleidingen aanbiedt. Als dusdanig passen enkele van de andere aangeboden opleidingen (cultuurwetenschappen, Europees vergelijkend recht, internationale economische studies) wel goed in het profiel van de stad Maastricht, maar bieden ze weinig mogelijkheden tot bredere spillovers naar het bedrijfsleven in de regio. Tijd dan ook voor een herbezinning van de rol van de universiteit voor de regio. En voor alle duidelijkheid: met regio bedoel ik niet Eindhoven. De Randstad is dichter bij Eindhoven dan Maastricht.
Twee potentiële groeimogelijkheden bieden zich aan voor verdere regionale verankering: fusie met het LUC in Diepenbeek en overname van de OU in Heerlen. Over de fusie met het LUC kan ik kort zijn. Ondanks alle goede voornemens is er de laatste 10 jaar weinig schot gekomen in het plan van een mogelijke fusie. De culturele verschillen tussen Belgisch en Nederlands Limburg blijven groot; de inbedding van beide universiteiten in het Vlaamse en Nederlandse universitaire landschap totaal verschillend. Het neemt niet weg dat de potentiële groeimogelijkheden groot zijn indien beide instellingen daadwerkelijk geïntegreerd zouden worden en de bestaande opleidingen tussen elkaar verdeeld en aangeboden zouden worden. Vanuit dit perspectief zou het LUC zich naar Maastrichts voorbeeld kunnen ontwikkelen als onderwijsvernieuwer in Vlaanderen en zich daadwerkelijk specialiseren als lokale kennisuniversiteit met een sterk bèta profiel en een sterk op het lokale MKB bedrijfsleven georiënteerde toegepaste economische faculteit. Diepenbeek zou zo de tweede campus van een bredere, meer complete, Limburgse universiteit worden.
Integratie met de OU biedt dan weer de mogelijkheid aan de andere kant van Zuid-Limburg een nieuwe campus te ontwikkelen gespecialiseerd in informatie- en communicatietechnologie en de vele toepassingen op onderwijsgebied. Als derde campus van een Limburgse universiteit zou vanuit deze visie de Faculteit Algemene Wetenschappen met zijn departementen wiskunde, informatica en communicatiewetenschappen alsmede het Bedrijfskundige gedeelte van de Economische Faculteit vanuit de UM overgebracht kunnen worden naar Heerlen. Conform de provinciale regionale ontwikkelingsvisie zou aldus in de oostelijke mijnstreek en Parkstad universitaire kennisexpertise kunnen opgebouwd worden die wel degelijk een regionale uitstraling zou kunnen hebben naar het lokale bedrijfsleven en het omvangrijke kenniscentrum juist over de grens in Aken: de RWTH.
Tijd, mijns inziens, dan ook voor een nieuwe strategische visie waarin de UM het aandurft haar regionale Limburgse rol centraal te stellen en bereid is haar verdere uitbouw binnen het bredere kader van regionale ontwikkeling te stellen, eerder dan de steeds beperktere ruimte van de stad Maastricht.
Luc Soete