Wanneer economie te cynisch wordt [1]

In Nederland heerst nu al een aantal jaren een breed gedragen gevoel van wantrouwen ten opzichte van overheid en politici. De meeste journalisten en opinieschrijvers duiden de opkomst van dit politiek cynisme met de verschijning op het politieke toneel van Pim Fortuyn, maar daar zijn ook andere, breder gedragen verklaringen voor de plotse opkomst van dit wantrouwen in de overheid en haar ambtenarenapparaat. Zelf geloof ik sterk dat de opkomst van politiek cynisme in Nederland zijn oorsprong vindt in de overlegcrisis in de landbouw ten tijde van de mond- en klauwzeer epidemie. Misschien herinnert U zich nog de beelden van de boerenrevolte in Kootwijkerbroek eind jaren 90? Het waren beelden die rechtstreeks afgekeken leken uit een Amerikaanse dramafilm over een uit de hand gelopen conflict tussen lokale gemeenschap en centrale overheid, waarbij plots geen ruimte meer was voor de juist in Nederland en in landbouwgemeenschappen zo gebruikelijke normen van overleg, samenwerking en meevoelen. Voor de meeste boeren en omwonenden van Kootwijkerbroek was de ruiming van gezond vee in een straal van 12 km na één enkel geval van MKZ drie weken eerder, een schoolvoorbeeld van regel over ijver. Er kon geen enkele rechtvaardiging voor gevonden worden. Het bewijs, met gezond boerenverstand gebracht dat de besmetting zich niet had verspreid – na drie weken waren er geen andere gevallen – was immers al geleverd. Voor de belaagde overheidsambtenaren van de Rijksdienst voor Vee konden geen andere regels gelden dan de Europese, Brusselse regels. Als het even kon, zelfs liefst Europese plus regels, dat was immers goed als voorbeeldfunctie naar Brussel van optimaal, snel en krachtdadig Nederlands beheer. Er zou dus kost wat kost geruimd worden. Tezelfdertijd werd de burger praktisch elke dag op televisie geconfronteerd met de achteloosheid waarmee dierenlevens vernietigd werden en de stelligheid waarmee landbouw experten kwamen uitleggen waarom deze voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van de spreiding van de MKZ epidemie essentieel waren. Essentieel niet echter voor de gezondheid van het dier of die van de consument maar voor het behoud van het economisch belangrijke kwaliteitslabel “vrij van mond- en klauwzeer”. Mond- en klauwzeer is weliswaar een ziekte met ongetwijfeld veel lijden en ongemak voor het dier, maar niet dodelijk, en zonder gezondheidsrisico’s voor de consument. Het was in de eerste plaats een economische ziekte die voor “economische” last zorgde [2].

Het was aan de ene kant die onverbiddelijke, absolute regeldictatuur en andere kant de economische rationalisatie voor een massale vernietiging van dieren ter vrijwaring van de internationale concurrentiepositie van de vleessector, die mijn inziens aan de basis lag van de plotse vertrouwenscrisis tussen overheid en boer en tussen overheid en burger. Wanneer regels als onterecht of onzinnig worden ervaren door de grote meerderheid van burgers ontstaat cynisme: cynisme tegenover zowel ontwerper als uitvoerder van de regels. In Kootwijkerbroek verzuurde het poldermodel en werd cynisme ten overstaan van zowel nationale als Europese politiek de norm. Het resultaat was afgelopen maand nog steeds zichtbaar in de dramatische dominantie van de nee stem tegen Europa in landbouwgemeenten.

Afgelopen maand werden we geconfronteerd met een nieuwe vorm van cynisme: economisch cynisme. Terwijl naar schatting zo’n drie miljard jongeren en ouderen zaten te luisteren naar Live8 in een collectieve poging de druk op de regeringsleiders van de G8 te verhogen om de hulp richting Afrika te verdubbelen en de schuldenlast kwijt te schelden, kwamen IMF economen naar buiten met hun analyse dat hulp aan ontwikkelingslanden, hoe goed bedoeld ook, geen zoden aan de dijk brengt (Rajan en Subramanian, 2005) [3]. Zelfs niet in landen met goed bestuur. Cynischer kon haast niet. Dat economie een dismal science is, was bekend, maar nooit werd de kloof tussen economisch cynisme en de menselijke inherente behoefte tot idealisme, tot altruïsme al dan niet ingegeven door wederkerigheid sterker naar voor gebracht. Uiteraard valt er heel wat af te dingen op de IMF studie. Daar wil ik het hier ook niet over hebben. De algemene analyse van het IMF wordt trouwens door de meeste ontwikkelingseconomen gedeeld. De IMF stelling werd met veel empirisch en academisch detail gebracht maar de beleidsboodschap was helder. Economische ontwikkeling is iets van lange adem, sterven van honger en armoede iets waar geen vorm van wereldwijd, politiek altruïsme wat aan kan doen. Meer nog, een verdubbeling van de hulp zal slechts leiden via opdrijving van de wisselkoers tot het wegconcurreren van die enkele uitvoer gerichte industriële sectoren. Slechts het individuele en nationale streven naar eigen belang is de motor van economische welvaart, in rijke juist zoals arme landen. Muziek en goede wil zet geen zoden aan de dijk.

Voor Bob Geldof en Bono wellicht de tegenpool van de Live8 gedachte dat de stem van muziek mensen bij elkaar brengt en de wereld kan veranderen. En Geldof en kompanen hebben natuurlijk wel degelijk een punt. De karikatuur van de “homo oeconomicus” als beschrijving van menselijk gedrag is een uiterst primitieve manier van het beschrijven van de manier waarop mensen met elkaar omgaan, zeker wanneer geconfronteerd met wereldwijde, absolute armoede. Zoals economische biologen recent nog hebben aangetoond [4], wordt juist de mens in tegenstelling tot andere wezens gekenmerkt door zijn grote bereidheid tot vergaande vormen van samenwerking over familiegrenzen of andere vormen van genen affiniteit heen. Een deel van die inherente neiging tot altruïsme is ongetwijfeld gebaseerd op wederzijds eigenbelang. Ongetwijfeld traden heel wat van de rocksterren gratis op uit eigenbelang maar het grootste deel van het Live8 rockgedrag was toch vooral ingegeven door een breed aangevoelde behoefte tot het bestrijden van wat bij hen en hun publiek aangevoeld wordt als een fundamentele, economische onrechtvaardigheid.

Van alle economische activiteiten heeft de muziekindustrie zich de laatste decennia het sterkst ontwikkeld tot bindmiddel van wereldwijde samenhorigheid en erkenning doorheen nationale en internationale etnische en inkomensklassen heen. De muziekindustrie is er misschien niet beter van geworden, maar de invloed van zijn vertegenwoordigers, de Live8-popsterren, des te meer. Voor hen is het wereldpubliek hun markt. En dat die markt zo overheerst wordt door ongelijkheid, door absolute armoede in één werelddeel Afrika, is, hoe economisch verklaarbaar en politiek complex ook, niet te rijmen. In die zin is het aanpakken van wereldarmoede in het eigenbelang van de Live8 popsterren. In die zin, schieten, mijn inziens, ook de economische analyses van het IMF over het effect van hulp hun politieke ambitie volledig voorbij. Zij leiden slechts tot economisch cynisme: niets kan, om er in de slotzin aan toe te voegen dat de rechtvaardiging voor de studie en de publiciteitscampagne ingegeven was door de zorg dat de arme niet opnieuw het slachtoffer wordt van Westerse hulp…. Cynischer kan inderdaad niet.

Beter ware geweest dat het IMF mee had gedaan aan de politieke ambitie van Live8 en concrete pogingen had gedaan om precies aan te geven hoe hulp wel tot het uitroeien van wereldarmoede zou kunnen leiden. Dat is uiteraard veel moeilijker dan wat geaggregeerde, econometrische oefeningen en academisch ook minder interessant. Nu blijft echter het risico groot dat juist zoals in de Nederlandse politiek, de burger straks ook het vertrouwen verliest in economische inzichten als aandrager voor oplossingen van de huidige wereldproblemen.

En dan is economie niet alleen een dismal science, maar ook nog eens een cynical science

Luc Soete


[1] Een verkorte versie van deze column verscheen onder de titel “Economisch cynisme” in ESB, 15 juli 2005.

[2] Zo was het Europese vaccinatieverbod ingesteld in 1992 om de Europese vleesproductie het kwaliteitslabel te kunnen geven “vrij van mond- en klauwzeer”: label dat essentieel was voor de uitvoer naar andere ontwikkelde landen zoals de VS en Japan.

[3] Zie o.m. Rajan, R. en A. Subramanian, “What determines aid’s impact on growth?”, IMF WP 05/126, juni 2005.

[4] Deze vorm van altruïstisch gedrag lijkt (zie onder meer Fehr, E en U. Fischerbacher, The nature of human altruism, Nature, Vol.425, 23 october 2003, pp. 785-91) ook kenmerkend te zijn voor de mens zijn economische ontwikkeling en materiële welvaart. Het economisch meest rationele “homo oeconomicus” gedrag, zo blijkt uit gedragstesten, komt voor bij een indianenstam in het Peruviaanse deel van hetAmazoniënwoud, de Machiguenga indianen. Zij lijken zich het meest te gedragen als de rationele, slechts in de maximalisatie van eigenbelang geïnteresseerde “Homo oeconomicus”. Hun economische ontwikkeling is navenant geweest.