Oktober 2006: Een "economie" Nobelprijs voor de vrede
Even sloeg de vertwijfeling toe. Vanmorgen, een vrijdag de 13 de (13 oktober 2006) klopte het AD: Ayaan Hirsi Ali getypt als Nobelprijs voor de vrede. Althans volgens het internationale gokkantoor Unibet. Gelukkig is gokken op de Nobelprijs voor de vrede nog moeilijker dan gokken op her winnende Eurosong liedje. De gokkers die geld op Ayaan hadden ingezet zouden als zij won veertig keer hun inzet terugkrijgen. Maar neen, het Noorse comité stond, zoals nu blijkt, dichter bij prinses Máxima dan bij Ayaan. De vredesprijs prijs ging naar Muhammas Yunus en de bank die hij oprichtte: de Grameen bank, de bank der armen. Elders op Internet, vindt U ongetwijfeld alle mogelijke relevante informatie over Yunus, de Grameen bank en wat hij met zijn bank allemaal gerealiseerd heeft over de laaste dertig jaar. Foto's ook van Máxima en Yunus en zoveel meer. Hier wil ik het meer hebben over de manier waarop de visie van Yumus en zijn Grameen bank om zich te richten op de onderkant van de maatschappij in het verstrekken van micro-krediet, ook steeds meer weerklank heeft gevonden aan de bovenkant van de bedrijfswereld zowel bij ons in Nederland als in de Verenigde Staten. Meer nog, ik zou zelfs stellen dat het concept van micro-krediet en de aandacht die ermee uitgaat naar ondernemingschap aan de onderkant van de samenleving aan de basis ligt van een steeds sterker opkomende omslag in het innovatie denken bij het grote Nederlandse, internationaal opererende bedrijfsleven.
Dat bedrijfsleven als steeds meer een globale speler ziet zich in toenemende mate geconfronteerd met de vraag hoe het op langere termijn zijn groei en omzet kan realiseren in een wereld die steeds ongelijker wordt en waarbij de midden en hoge inkomens wereldwijd veel minder toenemen dan de lagere inkomens en het aantal armen. Dat geldt zowel in de rijke ontwikkelde landen als in de opkomende en armere ontwikkelingslanden. Daar ligt niet noodzakelijk een politiek keuze aan te grondslag. Alhoewel die er impliciet ongetwijfeld wel is. Zowat overal ter wereld is de progressiviteit van de inkomensbelasting afgezwakt door met name het marginale inkomenstarief dat bij ons en in de continentaal Europese landen veelal tot ver boven de 50% uitsteeg, fors neerwaarts aan te passen. Maar als je Jo Stiglitz' laatste boek leest en zijn argumentatie volgt, is het volstrekt logisch dat met de globalisering van informatie en kapitaalstromen, zonder dat er tezelfdertijd sprake is van eenzelfde globalisering van arbeid, er een tendens zal zijn tot steeds grotere ongelijkheden binnen landen en met name binnen ontwikkelingslanden. Arbeidsmarkten kunnen zich immers internationaal niet aanpassen en vangen in de meeste van deze opkomende onwtikkelingslanden zonder enig sociaal stelsel, de meeste klappen op van verder dorogedreven internationale specialisatie. Dat men zich zowel bij onze business elite als bij de elite in die landen zoals Argentinië bewust is van die toenemende ongelijkheid werd bij voorbeeld ook heel duidelijk in het interview van Maximá in NRC met Roel Janssen voor haar bezoek aan Argentinië en Brazilié als VN vertegenwoordigster van micro-krediet financiering vorig jaar, waarin zij onder meer de dramatische toename in armoede in haar land van herkomst in prangende woorden beschrijft.
Niet verwonderlijk ligt dan ook voor het Nederlandse internationale bedrijfsleven de toekomst niet zozeer in de top van de wereld inkomenspiramide: de minder dan 100 miljoen inwoners op deze aarde met een vergelijkbare, Nederlandse jaarlijkse koopkracht maar eerder in de bottom van de wereld inkomenspiramide: de vier miljard inwoners wereldwijd die rond moeten komen met minder dan 5 euro per dag. Het beroemde boek van Prahalad, de Amerikaanse business goeroe over de “Bottom of the Piramid” met als veelzeggende ondertitel “Development through profit”, ligt op dit ogenblik op het bachtkastje van zowat alle CEO's van de belangrijkste Nederlandse multinationals.
De argumentatie dat de onderkant van de piramide essentieel is voor de toekomst van het internationale bedrijfsleven geldt niet alleen met betrekking tot het produceren en proberen aan de man te brengen van bestaande goederen maar heeft juist vooral betrekking op de ontwikkeling van nieuwe goederen en diensten, op innovatie waarvan de uitvinding van micro-krediet ter bestrijding van armoede er ongetwijfeld één van de meest in het oog spingende sociale voorbeelden van is. Innovatie en ondernemingschap hebben zich de afgelopen decennia vooral toegespitst binnen het grote internationale bedrijfsleven op de behoeften van de hogere inkomenssegmenten van de bevolking.
De methode om deze behoeften te identifiëren was vrij eenvoudig. Nieuwe kwaliteitseisen waarnaar onderzoek werd gedaan om deze dan te vertalen in een nieuwe generatie van producten vloeiden veelal rechtstreeks voort uit het bestaande professionele gebruik van deze goederen. Met name in de consumentenelectronica, maar ook in de sport, kleding en schoeisel, huishoudapparatuur, mobiele telefonie, computer, medische apparatuur, slaapcomfort, etc. werden steeds weer nieuwe, meer kwalitatieve performante karakteristieken toegevoegd aan bestaande producten wat geluid, minaturisering, helderheid, gevoel, zicht, etc. betrof zoals vereist in soms extreme professionele omstandigheden. Dankzij de media die juist de professionele gebruikers, van topsporters tot film- en soapacteurs steeds weer onder de warme aandacht van de massa brachten, was het een koud kunstje om Jan Modaal te overtuigen dat ook hij of zij steeds weer behoefte had aan nieuwe goederen met deze bijkomende karakteristieken en kwaliteitskenmerken. En zo hield en houdt nog steeds de innovatiemolen zich zelf draaiend.
Maar de wereldwijde risco's van deze eenvoudige innovatiestrategie lopen voor de grote, multinationale bedrijven steeds verder op. De wereldwijde markt voor een nieuw product kan dan bij zijn introductie op de wereldmarkt gigantisch lijken, voldoende om alle gemaakte kosten snel terug te verdienen, het aantal concurrerende internationale spelers op deze globale markten wordt steeds groter. En de consumptieve groei, gegeven de toenemende binnenlandse inkomensongelijkheid in de opkomende ontwikkelingslanden van China tot India, van Brazilië tot Mexico biedt ondanks de grote bevolkingsaantallen in deze landen al vrij snel nadat weer een nieuwe generatie producten op de markt is gebracht onvoldoende mogelijkheden voor de fase van gestandardiseerde massa verkoop. Zo zie je hoe bedrijven met uitermate gesofisticeerde nieuwe producten al snel in de probleemfase komen van te weinig afzet, omwille van verzadiging van uiteindelijk een te kleine consumptiemarkt. Men koopt immers geen twee of drie televisie flat screens.
En zo komt steeds meer de onderkant van de inkomenspiramide boven drijven als dé markt met de meeste groeipotentie maar met slechts beperkte koopkracht. En hier speelt opnieuw micro-kredietfinanciering, niet verwonderlijk een centrale rol. Slaagt men erin via een instelling zoals de Grameen bank, een bank te creëren die in de woorden van zijn oprichter Mohammed Yunus niet langer een bank is van de armen maar van de “former poor” dan zal men erin slagen koopkracht tot stand te brengen in die segmenten van de wereldbevolking waar de grootste behoeften leven en die ook voor het grote internationale bedrijfsleven de beste garantie bieden voor toekomstige groei en omzet.
Kortom, een waardige economie Nobelprijs voor de vrede.
Luc Soete
blog archief
|